1. Joost zonder vrees
‘Goedenavond, dames en heren. We beginnen het nieuws in het Verre Oosten. Uit goede bron hebben we vernomen dat China een van de komende weken een ondergrondse bom wil laten ontploffen. Het zou gaan om een erg geheim experiment. Naar verluidt zou het niet de eerste keer zijn dat China een dergelijke bom tot ontploffing brengt. Ongeveer een half jaar geleden…’
Papa zette met de afstandsbediening de televisie af. De nieuwslezer verdween met een flits in het toestel. ‘Die Chinezen kunnen de pot op met hun bommen!’ bromde hij. ‘Ze helpen de hele wereld naar de haaien. Al die aardbevingen en vulkaanuitbarstingen! Koude winters en droge zomers! Dat komt allemaal door die geheime bommen. Toen ik jong was…’
‘Ach lieverd, begin alsjeblief niet over de tijd dat je nog jong was’, plaagde mama. ‘Dat is al héél lang geleden.’ Ze sloeg haar arm om papa’s schouder, maar hij grommelde alleen maar wat.
Joost vond het niet leuk dat papa de televisie uitzette. Hij vond de geheime bommen van die Chinezen helemaal niet erg. Dat gebeurde toch allemaal heel ver weg. Bovendien mocht hij altijd opblijven tot na het nieuw.
‘Naar bed, Joost’, beval papa.
Joost sputterde nog even tegen, maar papa was niet te vermurwen.
Joost kon niet in slaap raken. Urenlang lag hij in zijn bed te woelen. Hij hoorde dat eerst zijn grote zus kwam slapen, en daarna mama en papa. Op de klok op zijn nachtkastje zag hij dat het al bijna middernacht was. Hij schrok. Hij was er zeker van dat hij de bel van de voordeur had horen rinkelen. Hij bleef luisteren maar er gebeurde niets meer.
Toen hoorde hij het opnieuw. Heel duidelijk, deze keer. Er belde iemand aan de deur! Joost wipte uit zijn bed en schudde papa wakker.
‘Papa, kom vlug. Er heeft iemand gebeld!’
‘Kruip terug in je bed, Joost’, zei papa slaperig. ‘Ik heb niets gehoord. Zo laat komt er geen bezoek meer.’ Je hebt het gedroomd, Joost’, knorde mama diep onder de dekens. ‘Ga slapen.’
Een tijdje bleef het stil, maar toen hoorde Joost het weer. De bel ging deze keer heel lang, alsof de persoon aan de voordeur ongeduldig begon te worden. Joost schoot in zijn pantoffels en trok zijn kamerjas aan. Voetje voor voetje ging hij de trap af.
Toen hij beneden was, knipte hij het licht aan. Voorzichtig opende hij de voordeur.
Voor hem stonden twee donkere figuren. De ene was een beetje groter dan Joost, de andere een beetje kleiner. Ze hadden allebei een lange donkere mantel aan met hoog opgeslagen kraag, en ze hadden hun hoeden diep over hun gezicht getrokken.
‘Ben jij Joost Zonder Vrees?’ vroeg de kleinste van de twee met een hese stem.
‘Ik heet inderdaad Joost’, zij Joost. ‘Maar gewoon Joost Janssens. Niet Joost Zonder Vrees.’
‘Dit is toch de Kerselaarstraat nummer 19?’ vroeg de grootste van de twee.
Joost knikte.
‘Dan ben jij Joost Zonder Vrees’, zei hij beslist.
Joost begreep er niets van.
‘En wie zijn jullie?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Dat gaat je niks aan’, zie de grootste van de twee.
‘Wij zijn geheim agenten’, zei de kleinste. ‘Meer kunnen we niet zeggen. Anders zouden we niet geheim meer zijn. Ik ben geheim agent X en dit is geheim agent Y. Ben je klaar om mee te gaan om je geheime opdracht te vervullen.
‘Welke opdracht?’ vroeg Joost verbaasd. ‘Ik weet helemaal van niets.’
‘Natuurlijk niet’, zei de kleinste geheim agent. ‘Daarom is ze ook geheim.’
‘Dat moet ik eerst aan papa en mama vragen, hoor’, zei Joost. ‘Ik denk niet dat ik zal mogen meegaan. Ik moet morgen naar school, en we hebben een toets van Frans.’
Maar voor Joost kon tegenspartelen, grepen de twee geheim agenten hem elk bij een arm vast. Op zijn pantoffels en in zijn kamerjas moest hij mee de duisternis instappen. Hij hoorde nog net achter hem de voordeur zachtjes in het slot vallen. Zo zacht dat papa en mama het zeker niet zouden horen…